Wat is het Syndroom van Asperger?
Het Syndroom van Asperger behoort tot de autisme spectrum stoornissen (ASS) en is vernoemd naar de Weense kinderarts Hans Asperger. Er is al veel bekend over dit syndroom, maar door voortschrijdend onderzoek worden nog steeds nieuwe theorieën ontwikkeld.
Oorsprong Asperger
Hans Asperger
De Weense kinderarts Hans Asperger beschreef in 1944 een groep kinderen, overwegend jongens, met een aantal bijzondere kenmerken.
Deze kinderen hadden moeite zich in anderen in te leven, hadden weinig tot geen vriendjes, praatten op een eigenaardige, pedante manier met dikwijls weinig variatie in toonhoogte en ritme en konden geheel opgaan in bepaalde interesses. Ook viel een onhandige motoriek op. In tegenstelling tot andere vormen van autisme, was er bij deze kinderen sprake van een normale tot hoge intelligentie.
De beschrijving van Hans Asperger is in Nederland lang onopgemerkt gebleven. Kinderen en volwassenen met deze kenmerken kregen daardoor vaak de diagnose (klassiek) autisme, PDD-NOS of helemaal geen diagnose.
Lorna Wing
In 1981 vestigde de Engelse autismedeskundige Lorna Wing aandacht op de beschrijving van Hans Asperger. Zij bracht deze in verband met haar eigen onderzoek en concludeerde dat de kenmerken die Asperger beschreef, ondergebracht konden worden in drie categorieën: sociale interactie (relaties), sociale communicatie en sociaal voorstellingsvermogen (verbeelding). Deze ontwikkelingsproblemen zien we ook terug bij klassiek autisme.
Lorna Wing introduceerde later de term ASS (autisme spectrum stoornissen). In Nederland gebruiken we zowel ASS als PDD (pervasieve ontwikkelingsstoornissen) om deze varianten van autistische stoornissen te beschrijven. Ook is de diagnose ‘Syndroom van Asperger’ meer ingeburgerd geraakt.
Naast PDD is er ook de term PDD-NOS. Hiermee wordt de groep aangeduid die wel een aantal kenmerken van autisme heeft, maar niet aan het complete beeld voldoet. Kijk hiervoor bij PDD-NOS.
DSM-IV
De aandacht van Lorna Wing voor het artikel van Hans Asperger leidde tot toenemende belangstelling voor het Syndroom van Asperger en vervolgens in 1994 tot opname in de DSM-IV. De DSM is een Amerikaans handboek voor diagnose en statistiek van psychische aandoeningen.
Sinds de opname in de DSM-IV is de discussie ontstaan of het syndroom van Asperger nu iets anders is dan hoog functionerend autisme. Pas de laatste tijd zijn er aanwijzingen, dat er ook neurobiologische verschillen te vinden zijn.
Overeenkomsten en verschillen tussen autisme en Asperger
Er zijn twee belangrijke overeenkomsten tussen mensen met klassiek autisme en het Asperger syndroom:
* Problemen met de sociale communicatie
* Beperkte interessegebieden en herhalingsgedrag
Maar er zijn ook twee grote verschillen:
* Bij het Asperger syndroom is het IQ ten minste gemiddeld en er is geen sprake van een vertraagde taalontwikkeling
* Bij klassiek autisme (en PDD-NOS) is ieder IQ-niveau mogelijk en is er wel sprake van een vertraagde taalontwikkeling
Psychologische theorieën over autisme en Asperger
Er is in de loop van de tijd een aantal psychologische theorieën ontwikkeld over autisme en Asperger, die de kenmerken van autisme en Asperger moeten verklaren en aansluiten bij de neuro-biologische inzichten. De theorieën zijn vooral bedoeld om de kenmerken van personen met autisme en Asperger in een verband te brengen.
Recent zijn er nieuwe denkrichtingen ontwikkeld in de psychologische verklaringen van ASS. Deze hebben geleid tot nieuwe inzichten in de
Bestaande psychologische theorieën
Centrale coherentie
Bij de theorie van de centrale coherentie wordt aangegeven dat het zicht op de details bij personen met autisme sterker dan gemiddeld ontwikkeld is, maar het oog voor het gehele samenhangende beeld (van een plaatje of situatie) trager ontstaat. Mensen met autisme hebben dus vaak een goed oog voor detail, maar hebben moeite om van de details een samenhangend geheel te maken. Daar hebben zij meer tijd voor nodig.
Theory of Mind
De Theory of Mind (ToM), ook wel mindreading of mindblindness genoemd, geeft aan dat personen met autisme een achterstand hebben in de ontwikkeling van vaardigheden waarmee ze inzicht ontwikkelen in wat er in de gedachten van andere mensen omgaat. Ze hebben dus moeite om zich in anderen te verplaatsen.
Het gevolg is dat ze in het sociale verkeer ook niet op die inzichten kunnen koersen en voortdurend in onzekerheid leven over de bedoelingen en voorspellingen van het gedrag van een ander persoon.
Executief functioneren
De theorie over het executief functioneren gaat vooral over de tekorten bij het aansturen van handelingen die nodig zijn bij de uitvoering van gedrag, maar ook bij gedachten en aandacht. Dit komt bij meerdere stoornissen (waaronder ADHD) voor.
Executieve functies spelen een belangrijke rol bij impulscontrole, planningsgedrag, georganiseerd zoeken en flexibiliteit
Bovendien sloten die symptomen - zoals een gebrekkige flexibiliteit, rigiditeit, gebrekkige impulscontrole, enz. - minder goed aan bij de 'theory of mind' hypotese.
Executieve functies of besturingsfuncties zijn denkprocessen die cruciaal zijn bij het plannen van acties en het doelgericht oplossen van een probleem. Ze omvatten ondermeer het stap-voor-stap kunnen plannen, impulscontrole, onderdrukken van voor de hand liggende maar foute reacties, aanpassen van strategieën, georganiseerd kunnen zoeken en zelfmonitoring.
In de loop van de tijd zijn er veel discussies ontstaan over de geldigheid van deze theorieën. Meestal verklaren ze een deel van de problemen en spreken andere kenmerken van autisme ze juist weer tegen. Recent zijn er met name door de autismedeskundige Simon Baron-Cohen nieuwe denkrichtingen ontwikkeld in de psychologische verklaringen van ASS. Deze hebben geleid tot nieuwe inzichten in de cognitieve stijl (manier van denken en leren) van deze personen.
Nieuwe denkrichtingen
In zijn boek 'Autisme en Asperger, de stand van zaken' (Uitgeverij Nieuwezijds Amsterdam 2009) bespreekt autismedeskundige Simon Baron-Cohen twee nieuwe psychologische theorieën over de achtergrond van autisme:
* de theorie van empathiseren versus systematiseren
* de magnocellulaire theorie
Empathiseren versus systematiseren
De theorie van empathiseren versus systematiseren verklaart de sociale en communicatieve problemen bij autisme en Asperger op basis van achterstanden en tekorten in het empathisch vermogen. Tegelijkertijd verklaart deze theorie de sterke punten van deze personen op basis van een goed of zelfs superieur vermogen tot systematiseren.
Systematiseren is de drang tot het analyseren of ontwikkelen van systemen. Dat kunnen allerlei soorten systemen zijn, maar het kenmerk ervan is dat het regels volgt.
Baron-Cohen gaat zelfs zo ver dat hij de theorie doortrekt naar het verschil tussen een vrouwelijk brein (met meer aanleg voor sympathiseren) en een mannelijk brein (met meer aanleg voor systematiseren). Bij autisme en Asperger zou dan sprake zijn van een extreem mannelijk brein. Dit wordt in verband gebracht met de hoeveelheid testosteron bij de zich ontwikkelende (mannelijke) foetus.
Deze theorie stelt dus dat mensen met het aspergersyndroom sterk gericht zijn op technische details en resultaten (systematiseren) en juist weinig op contact en samenwerking (empathiseren).
De magnocellulaire theorie
De magnocellulaire theorie is in feite een neurobiologische theorie om autisme te verklaren vanuit een tekort in het visuele systeem in de hersenen. Hierbij wordt verondersteld (en deels bewezen) dat er een tekort is in het magnocellulaire systeem in de hersenen waarmee iemand contrasten en bewegingen waarneemt. Het parvocellulaire systeem, waarmee iemand diepte en kleur kan waarnemen, zou juist wel goed functioneren.
Tegen deze theorie is in te brengen dat personen met autisme niet alleen problemen hebben met het verwerken van visuele prikkels, maar vaak ook met de verwerking van andere zintuiglijke prikkels zoals geluiden, warmte en koude, enzovoort. cognitieve stijl (manier van denken en leren) van mensen met ASS.
(Bron; balansdigital.nl)