Vervreemd van mij zelf kijk ik om me heen.
Veel van wat was, is niet meer. Teloorgang
is regel, het herstel een zwanenzang
zonder heilzaam licht dat mij ooit toescheen.

Bang houdt het waarom mij in het gevang,
mijn kloppend hart is immers niet van steen.
Hetgeen door verrot merg en been verdween,
jaagt mijn gedachten rusteloos op stang.

Hoe lang duurt het om te sterven: één zucht
en het is gedaan. Na luttele strijd
verruil ik het aardse voor eeuwigheid.
Vervaagt hoog boven mij de blauwe lucht,

rest van alles wat ik deed slechts één streven:
bij vrouw en kind zijn, al is het maar even.