Voor het meten van beenlengteverschillen hebben artsen gestandaardiseerde methoden. Nu kan dat zinvol zijn, bijvoorbeeld na een gecompliceerde breuk of ander trauma. Ook 'gezonde' mensen hebben echter dit verschil Zolang er geen klachten zijn: in principe niets aan doen.
Hoe ontstaat zo iets? Ieder mens heeft een zogenaamd standbeen, vooral duidelijk bij de staande beroepen. Belast tijdens het staan beurtelings beide benen. Op een gegeven moment voelt je naar welk been dat het meest prettig en/of makkelijk gaat. Dat is dus het standbeen. Door nu in verhouding meer op dat been te staan, spannen de spieren hiervan zich aan (anders val je) en dat werkt 'verkortend' op het been. Dus: het been is niet echt korter maar schijnbaar. Soms zodanig dat je het andere been in het kniegewricht gaat doorstrekken, waardoor dat op zijn beurt ook weer 'verkort'. Meten heeft dan geen zin meer en een eventuele hakverhoging kan dan al gauw onder de verkeerde hak terechtkomen. Met als gevolg . . .
Wat dan? Ga op de rug met opgetrokken knieën op grond of bank liggen, waarbij de voeten steunen en tegen elkaar gehouden worden. Houd de benen in het midden en kijk of er een kniehoogteverschil is. Indien dat niet het geval is houd dan beide benen losjes en kijk naar welke kant één of beide knieën neigen te kantelen. Schuif aan die kant je hand of een plat kussentje onder de lendenen en kijk of de knieen meer gelijk komen, dan wel niet meer naar één kant neigen. Op deze wijze kun je je 'verkorting bepalen. Bij voorkeur minimaal verhogen, 2 à 3 mm is dan in principe al meer dan voldoende. Terzijde: het verschil wordt gecompenseerd door een bekkendraai, maar dat is een gecompliceerd verhaal.
Succes, Peter